SFPE-SEPS Service fédéral belge des pensions

Service fédéral belge des pensions

NOM, Prenom

Numéro National : **********

Numéro Dossier : ********

Date :   ## Novembre 2025

Objet : Votre courrier à mon attention, en date du xx xxxxx 2025

Madame, Monsieur,

Je réponds à votre courrier du 15 octobre par lequel vous m’avez adressé une demande d’information quant au montant de la pension qui m’est versée par le régime des pensions de l’Union européenne (RPIUE). Cette demande m’est adressée à la suite de l’entrée en vigueur de la modification apportée par la Loi-programme belge du 18 juillet 2025[1] à l’article 40 de la loi de réformes économiques et budgétaires du 5 août 1978.

J’ai consulté les services de la Commission européenne qui m’ont indiqué que la loi-programme susmentionnée semble poser des problèmes de conformité avec le droit de l’Union et pourrait affecter ce faisant le fonctionnement des institutions de l’Union et les droits de leurs anciens Membres et anciens fonctionnaires et autres agents, en ce qu’elle requiert désormais de tenir compte des pensions versées par des organisations internationales, dont celles versées par le RPIUE, pour l’application, à la pension à verser par l’État belge, du plafond maximal fixé par l’article 40 de la loi du 5 août 1978 précitée.

Il apparaît que cette réglementation est susceptible de décourager l’exercice d’une activité professionnelle au sein d’une institution de l’Union européenne et d’entraver l’accomplissement de la mission de celle-ci en rendant plus difficile le recrutement de fonctionnaires et autres agents. En cela, elle semble violer le principe de coopération loyale prévu par l’article 4, paragraphe 3, du Traité sur l’Union européenne (TUE), qui exige que les États membres assistent l’Union européenne et coopèrent avec elle afin de faciliter l’accomplissement des missions qui lui sont confiées en vertu des Traités.

De surcroît, cette règlementation semble également porter atteinte à l’article 12 du Protocole sur les Privilèges et Immunités (PPI) en neutralisant l’effet de l’exemption fiscale accordée aux pensions versées par le RPIUE :  en appliquant les enseignements de l’arrêt de la Cour dans l’affaire Bourgès-Maunoury C-558/10 [2], on peut considérer qu’en imposant un plafond cumulatif sur les pensions nationales, la Belgique soumet indirectement mais effectivement les pensions versées par le RPIUE à une charge financière similaire à celle qui pourrait résulter d’une imposition, contrevenant au régime d’immunités prévu par le PPI.

Dans la mesure où les services de la Commission européenne n’ont pas été informés ou même contactés lors de l’élaboration de cette législation, malgré la recommandation explicite du Conseil d’État belge de procéder à une telle consultation, et à la lumière de la jurisprudence Bourgès-Maunoury précitée, les services de la Commission européenne m’ont conseillé de me référer aux principes applicables ci-dessus, en ce compris à l’absence de toute obligation de déclarer le montant de ma pension versée par le RPIUE.

Dans ce contexte, les services de la Commission m’ont indiqué qu’ils travaillaient activement à plusieurs niveaux, politique, juridique et administratif, en vue d’établir un dialogue avec les autorités belges et de faire valoir les obligations et principes susmentionnés qui s’imposent aux États membres en vertu du droit de l’Union.

Je ne manquerai pas de revenir vers vous dès que de nouveaux développements interviendront sur cette question.

Bien à vous,

Signature :

———————————————————————————————————

Naam, Voornaam

Nationaal Nummer: xxxx.xx.xx-xxx

Dossier Nummer: xxxxx/xxxxx

Datum: ## November 2025

Betreft: Uw aan mij gerichte brief, op datum van xxx oktober 2025

Mevrouw, Mijnheer,

Hierbij mijn antwoord op uw schrijven van 15 oktober jongstleden, waarin u mijn om informatie heeft verzocht over het bedrag van het pension, dat ik krijg uitbetaald door het Pensioen Stelsel van de Europese Unie (PSEU). Dit verzoek is aan mij gericht in het vervolg op de inwerkingtreding van de wijzigingen aangebracht door de Belgische Programmawet van 18 juli 2025[3] aan artikel 40 van de Wet op de Hervormingen van de Economie en van de Begroting van 5 augustus 1978.

Ik heb de diensten van de Europese Commissie geraadpleegd, die mij hebben aangegeven dat de bovengenoemde programmawet in aanvaring lijkt te komen qua conformiteit met het Recht van de Europese Unie, en zodoende van invloed zou kunnen zijn op het functioneren van de Instellingen van de Unie en op de rechten van hun vroegere Leden, oud-ambtenaren et andere personeelsleden, in de zin dat er voortaan rekening gehouden moet worden met de pensioenen betaald door internationale organisaties, waaronder die overgemaakt door het PSEU, bij de bepaling van het door de Belgische Staat uit te keren maximum pensioenbedrag, volgens artikel 40 van de bovengenoemde wet van 5 augustus 1978.

Het heeft er alle aanschijn van dat deze reglementering kan leiden tot het ontmoedigen van de uitoefening van een beroepsmatige activiteit binnen een Instelling van de Europese Unie en de tot stand brenging van haar taken in de weg te staan, door het bemoeilijken van de aanwerving van ambtenaren en andere personeelsleden. Dit lijkt het beginsel van de loyale samenwerking, voorzien in artikel 4 paragraaf 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie te schenden, waarin gesteld wordt dat de Lidstaten de Europese Unie bijstaan en met de Unie samenwerken, om de uitvoering van aan de haar volgens de Verdragen toevertrouwde opdrachten te vergemakkelijken.

Bovendien lijkt deze reglementering ook in strijd te zijn met artikel 12 van het Protocol van de Voorrechten en de Vrijwaringen van de Unie en haar Instellingen (PPI), door het teniet doen van de nationale belastingvrijstelling verleend aan de pensioenen uitbetaald door het PSEU :  met het in de praktijk brengen van de duiding in het arrest van het Hof in de zaak Bourgès-Maunoury C-558/10 [4], kan men er gevoeglijk van uitgaan dat België, met het opleggen van een cumulatief plafond op de nationale pensioenen, de pensioenen uitbetaald door de PSEU indirect maar wel degelijk onderwerpt aan een financiële last die gelijk staat aan een belasting, daarbij het stelsel van de vrijwaringen voorzien onder het PPI schendend.

In de mate waarbij de diensten van de Europese Commissie niet zijn geïnformeerd of zelfs benaderd bij de uitwerking van deze wetgeving, ondanks de uitdrukkelijke aanbeveling door de Belgische Raad van State om dergelijke raadplegingen te ondernemen, en in het licht van de boevengenoemde jurisprudentie Bourgès-Maunoury, hebben de diensten van de Europese Commissie mij aangeraden te verwijzen naar de voornoemde toepasbare beginselen, waaronder het ontbreken van enige verplichting om het pensioenbedrag uitbetaald door het PSEU aan te geven.

In dit kader hebben de diensten van de Europese Commissie mij geïnformeerd dat zij, op verschillende politieke juridische en bestuurlijke niveaus, intensief werken aan het opzetten van een dialoog met de Belgisch autoriteiten, om de bovengenoemde verplichtingen en beginselen te doen respecteren, die van toepassing zijn op alle Lidstaten, volgens het Recht van de Unie.

Ik zal niet nalaten U opnieuw te benaderen, zodra er zich nieuwe ontwikkelingen in deze kwestie voordoen.

Hoogachtend,


[1]             Moniteur Belge :

https://www.stradalex.com/fr/sl_src_publ_leg_be_moniteur/toc/leg_be_moniteur_fr_29072025_1/doc/mb2025005578]. Chapitre 6 aux Articles 220-226.

[2]      Arrêt du 5 juillet 2012, Michel Bourgès-Maunoury et Marie-Louise Heintz, épouse Bourgès-Maunoury contre Direction des services fiscaux d’Eure-et-Loir, Affaire C-558/10, ECLI:EU:C:2012:418.

https://curia.europa.eu/juris/document/document.jsf?text=&docid=124742&pageIndex=0&doclang=FR&mode=lst&dir=&occ=first&part=1&cid=4778818

[3]             Belgisch Staatsblad:

https://www.stradalex.com/nl/sl_src_publ_leg_be_moniteur/toc/leg_be_moniteur_nl_29072025_1/doc/bs2025005578  Hoofdstuk 6, Artikelen 220-226.

[4]      Arrest van 5 juli 2012, Michel Bourgès-Maunoury en Marie-Louise Heintz, echtgenote Bourgès-Maunoury tegen Direction des services fiscaux d’Eure-et-Loir, Zaak C-558/10, ECLI:EU:C:2012:418.

https://curia.europa.eu/juris/document/document.jsf?text=&docid=124742&pageIndex=0&doclang=NL&mode=lst&dir=&occ=first&part=1&cid=4778818